Je beweegt nog amper, je laat je eten staan, je bent bijna in winterslaap.
Alleen als je mij ziet richt je je op. Je lijkt zo blij zonder te lachen.
En ik wou dat ik je aaien kon, of tonen dat ik je graag zie. Maar een waterschildpad aai je niet. Je geeft ze eten en je houdt haar water schoon. Dat is ook graag zien, maar zo zijn we het niet gewoon.
Rust nu maar, tot als de lente komt. Dan laat ik je los in de tuin, en dan kijk ik naar je kruipen.