Denk terug aan daar
van waar we kwamen
Naar daken die nog hoger waren
Voeten grond niet konden raken
Toen mannenwangen borstels waren
Lach en traan om beurten kwamen
Je zelf kon vullen met verjaren
Naar school met blote, witte kuiten
wat roodsel, pleisters op mijn benen
Ach, veel veranderde er niet
alleen de pleisters zijn verdwenen
Ik ben geen podiumbeest. Dat is een understatement.
Iedere tekst die ik schrijf lees ik luidop voor mezelf om het ritme te controleren. Maar voor een publiek voorlezen associeer ik met een hart dat zo luid bonst dat het wel hoorbaar moet zijn voor iedereen.
Toch lukt het steeds beter. In die mate dat ik ervan begin te genieten en me er achteraf ook echt gelukkig om voel.
Ik beeld me gewoon in dat ik iemand anders ben. ‘Kom,’ spreek ik mezelf toe, net voor ik op moet. ‘Nu ben je Edith Piaf. Of Roos Rebergen of Amanda Palmer.’ En dan doe ik alsof.
Ik ben geen schim van Amanda Palmer, mis de charme van Roos Rebergen en de vergelijking met Piaf is grotesk. Maar mij kan je veel wijsmaken.
Hierbij een stukje van mijn optreden bij De Sprekende ezels.
Ik was de enige die genoeg plaats had. Niemand zit graag naast de juf tijdens de eerste les. Verder zat de tafel goed vol. Allemaal schone mensen, gedreven om drie avonden lang griezelverhalen te schrijven.
We gebruikten foto’s en muziek als inspiratiebron.
Bij het luisteren naar een stukje muziek van Didier Laloy zag ik een draaimolen voor me. Een molen die nooit meer stopt, waar iedereen doodziek op wordt.
Ik schreef een gedichtje – dat ik wel goed liet aflopen.
Het draaien van de draaimolen De draaimolen zet in muziek vanuit de orgelpijp niet luid net niet te stil
De molen draait wat sneller nu Veertien paarden rennen in een kring muziek vanuit een hemelbed Een engel danst Een engel zingt
Het draaien van de draaimolen De kinderen worden bang muziek is er niet meer Een moeder vraagt Een vader slaapt Dit duurt gewoon te lang
Hoe het draaien nu trager rent na goed en wel een uur De kinderen weer monter zijn ze draaien zelf ze lachen 2 euro voor zo’n lange rit is zeker niet te duur
Vandaag luisterde ik verder naar de diatonische accordeon van Didier Laloy. Als hij speelt lijkt zijn accordeon te ademen. Ik hou van muziek die ademt.
Omdat de zon er een mooi geel vlak vormde ging ik op de grond liggen. Ik voelde hoe dat beetje warmte mijn lichaam al tot rust bracht. Zo keek ik door het dakraam naar de wolken.
Hoe lang was het geleden dat ik nog gewoon op de grond was gaan liggen?
Vroeger op kot, deed ik dat vaak. Er was een houten vloer en het gele van de zon was van een warm oker. Na mijn aller- allerlaatste examen heb ik daar ook gelegen. Naast een fles rode wijn en een kom met vijgen en dadels.
Op de grond liggen met gespreide armen lijkt op vliegen. Het gevoel moet zeer gelijkaardig zijn.
Misschien vlieg ik morgen weer. Als ik eraan denk. Mensen vliegen niet vaak omdat ze het gewoon vergeten.
Jarenlang had ik een hekel aan de term “creatief”. Als iemand zei: “Wat ben jij creatief!”, dan kwamen mijn nekharen recht. Dan werden er duizend woorden in mijn buik gevormd, een groot betoog om aan te geven dat ik niet creatief was. Maar een teveel aan woorden maakte er een bol van. Die ketste eens tegen mijn middenrif en veroorzaakte een schamper lachje. Niemand die kon vermoeden hoe beledigd ik me voelde.
Jarenlang associeerde ik creativiteit met boetseren in zoutdeeg, poppetjes maken in macramé of andere knutsels uit een knutselboek. Mensen die me goedbedoeld benaderden met een vrachtlading WC-rolletjes, lege yoghurtpotjes en de woorden “Jij knutselt toch graag” had ik gerust van de trap willen duwen.
Maar dat heb ik nooit gedaan, want zo creatief was ik dan wel. Om te zoeken naar manieren om mijn boosheid te kanaliseren. Of mijn blijheid. Mijn dromen. Mijn verlangen.
En eigenlijk draait creativiteit daar om.
Op die manier wil ik graag creatief zijn. Schilderen, schrijven, muziek maken, dingen monteren (nooit met zoutdeeg, zelden met crêpe-papier). Dingen die zich in mijn atelier kunnen vormen, er tijd voor krijgen en die ik daarna naar buiten draag.
Mijn atelier is het paradijs.
En ondertussen heb ik ook begrepen dat anderen creativiteit niet noodzakelijk met zoutdeeg associëren, dat ik soms te snel boos werd.
Nadat ik met veel plezier deelnam aan de poëzieavond van Zeg het met Tekst (ik schreef er hier over), meldde ik aan bij De sprekende ezels.
Vorige week werd ik opgebeld door Stijn Vrancken met de vraag of ik zin had om op maandag, 11 april mee op te treden. Ik had zin. Ik heb zin!
In de keuken ben ik een ramp. Dat komt vooral omdat ik geen eter ben.
Ik eet natuurlijk wel, maar een fijnproever ben ik allerminst.
Daarbij komt ook dat ik de dingen graag bij benadering of op het gevoel doe.
Voor eten voel ik dus weinig en mijn manier van bij benadering koken leidt alleen tot mislukte gerechten.
Toch maak ik wel degelijk graag dingen. Heel graag zelfs. Dingen waar ik wel iets voor voel, waar ook geen recept bij hoort.
Daarom vind ik het zo fijn om iets te “maken” van de liedjes die ik speel.
Gisteren bakte ik een allereerste homemade videoclipje. Iets kleins, iets bij benadering.
Niets voor fijnproevers, maar wel op het gevoel gemaakt.